Het is niet eenvoudig een éénduidige omschrijving te geven aan spel.
Antonissen, B. (2019, p.58) omschrijft het als “Een door het kind gekozen activiteit, waar geen vaststaand doel van buitenaf aan verbonden is, waarbij het kind in interactie is met materialen, middelen of andere mensen”.
Dierickx, E. & Koelman, A. (2021, p.142) kennen er volgende kenmerken aan toe:
- Spelen gaat gepaard met plezier en betrokkenheid
- Spelen gebeurt vrijwillig, de kleuter kiest er zelf voor
- De kleuter neemt zelf het initiatief om te gaan spelen en blijft dat doen zolang het boeit of zolang hij de kans krijgt om te spelen
- Spel dient voor de kleuter zelf geen extern doel. De kleuter is vooral gericht op het proces van het spelen.
Oenema-Mostert, I., Janssens, H., Woltjer, G. & van de Kraats-Hop, P. (2018, p.13) geven aan dat “Jonge kinderen de wereld spelenderwijs, al experimenterend/explorerend en al onderzoekend ontdekken”.
Uit bovenstaande blijkt dat ‘spel’ vertrekt vanuit de kleuter zelf. Maar daar stopt het niet. We kunnen als kleuterleid(st)er dit spontaan spel aangrijpen om zelf mee te spelen, om in interactie te treden met de kleuters, om hen tot verwoording te brengen en om hen verder doelbewust tot ontwikkeling te brengen.
Spel, ontwikkeling en leren zijn nl. nauw met elkaar verbonden. Spel is van groot belang voor de denkontwikkeling, waarbij het denken van een kleuter in gang wordt gezet door hun eigen zintuigelijke en motorische ervaringen, maar ook door het gedrag of door een opmerking van een ander of door een probleem dat ontstaat en opgelost moet worden.
Heylen, L. & Holvoet, M. (2020) vergelijken het ook met een pingpongspel. De kleuterleid(st)er voorziet in een rijke en veilige klasomgeving die de kleuter aanzet tot spelen. Dit spelen prikkelt op zijn beurt de kleuterleid(st)er om de kleuter verder uit te dagen in de zone van de naaste ontwikkeling. Net zoals bij pingpong is het spel pas leuk wanneer iemand de bal terugkaatst zodat het spel intenser wordt.
Dierickx, E. & Koelman, A. (2021) verwijzen hierbij ook naar de drie V’s die door De Haan benoemd worden: verkennen, verbinden en verrijken.
Het is belangrijk om eerst te verkennen welk spel de kleuters aan het spelen zijn. Te kijken en te luisteren wat de kleuters aan het doen zijn. Want niet steeds is je inbreng nodig. Het kan ook storend werken.
Het is dus belangrijk te voelen, horen, zien wanneer je inbreng een meerwaarde kan betekenen. En dan gaan we over naar de volgende stap: verbinden. Je speelt mee met de kleuters en dit vanuit hun spel en interesses. Je gaat mee in hun doen en denken zodat er een gemeenschappelijke betrokkenheid ontstaat. Dit kun je doen door te verwoorden wat je ziet, mee te spelen met het kind, het materiaal op dezelfde manier te gebruiken en te kijken wat er gebeurt.
En uiteindelijk ga je over naar de stap van het verrijken. Vanuit die verbinding binnen het gezamenlijke spel wil je de kleuters naar een hoger niveau brengen. Je kan hierbij vertrekken vanuit de initiatieven van de kleuters zelf waarop je inspeelt. Of je kan ook zelf kansen creëren waarbij je de kleuters doelbewust tot ontwikkeling brengt.
Vooral dit laatste is van toepassing binnen de gegeven activiteiten. Maar ook hier gaan we spelenderwijs te werk waarbij de kleuters ruimte krijgen tot eigen inbreng en initiatief!